FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
8 NOVEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de preventie en het herstel van milieuschade tengevolge van het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van : uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in-, de uit- en de doorvoer ervan, alsook van afvalstoffen bij hun doorvoer
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), inzonderheid op artikel 224;
Overwegende de richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;
Gelet op het overleg met de gewestregeringen op 5 maart 2007;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 maart 2007;
Gelet op het advies 42.590/VR/3 van de Raad van State, gegeven op 17 en 24 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, van Onze Minister van Leefmilieu, van Onze Minister van Volksgezondheid, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Doelstelling
Artikel 1. Dit besluit beoogt de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.
HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° "schade" : een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;
2° "milieuschade" :
a) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, dit wil zeggen elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. Of schade aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdend met de criteria van bijlage I;
schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de betrokken instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven in overeenstemming met omzettingsbepalingen in België ter uitvoering van artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 16 van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna : 'habitatrichtlijn'), dan wel artikel 9 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna : 'vogelrichtlijn'), of, in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende habitats en soorten, in overeenstemming met gelijkwaardige bepalingen betreffende natuurbehoud;
b) schade aan wateren, met name elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische en/of kwantitatieve toestand en/of het ecologisch potentieel, als omschreven in omzettingsbepalingen in België van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (hierna 'kaderrichtlijn water'), van de betrokken wateren, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 4, lid 7, van de kaderrichtlijn water van toepassing is;
c) bodemschade, dit wil zeggen elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aangebracht zijn;
3° "beschermde soorten en natuurlijke habitats" :
a) de soorten genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage I of van artikel 4, lid 2, van de vogelrichtlijn, of van de bijlagen II en IV van de habitatrichtlijn;
b) de habitats van de soorten genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage I of van artikel 4, lid 2, van de vogelrichtlijn of van bijlage II van de habitatrichtlijn, de natuurlijke habitats genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage I van de habitatrichtlijn en de voortplantings- of rustplaatsen genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage IV van de habitatrichtlijn; en
c) de habitats of soorten die niet in de omzettingsbepalingen in België van die bijlagen zijn opgenomen en die op federaal of regionaal niveau aangewezen zijn voor het behoud van de biodiversiteit;
4° "wateren": alle wateren waarop de omzettingsbepalingen in België van de kaderrichtlijn water van toepassing zijn;
5° "staat van instandhouding" :
a) met betrekking tot een natuurlijke habitat, de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat.
De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als "gunstig" beschouwd wanneer :
- het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en
- de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en
- de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als omschreven onder b ;
b) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort.
De staat van instandhouding van een soort wordt als "gunstig" beschouwd wanneer :
- uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
- het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
- er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
6° "referentietoestand" : de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de beste beschikbare informatie;
7° "preventieve maatregelen" : maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde milieuschade te voorkomen of tot een minimum te beperken;
8° "herstelmaatregelen" : maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende maatregelen of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel of op rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of ecosysteemfuncties, voorzover deze maatregelen betrekking hebben op het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in- en uitvoer en doorvoer ervan; alsook van afvalstoffen bij hun doorvoer;
9° "onmiddellijke dreiging van milieuschade" : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;
10° "emissie" : het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen;
11° "exploitant" : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beroepsactiviteit verricht of regelt, of, aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
12° "beroepsactiviteit" : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het private, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
13° "ecosysteemfuncties" de functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;
14° "natuurlijke rijkdommen" : beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;
15° "kosten" : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van dit besluit te garanderen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht;
16° "bevoegde instantie" : de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;
17° "Ministers" : de ministers bevoegd voor Mobiliteit, Leefmilieu en Volksgezondheid;
HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied
Art. 3. Dit Besluit is enkel van toepassing op de onmiddellijke dreiging van milieuschade en op de milieuschade die zich heeft voorgedaan, veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit :
1. het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in-, de uitvoer en doorvoer ervan;
2. elke doorvoer van afvalstoffen waarvoor een vergunning is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap.
Art. 4. § 1. Dit besluit is niet van toepassing op een onmiddellijke dreiging van milieuschade of milieuschade ten gevolge van :
a) een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;
b) een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.
§ 2. Dit besluit is niet van toepassing op een onmiddellijke dreiging dat milieuschade of milieuschade die ontstaat ten gevolge van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van a) het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, b) het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 tot oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, c) het Internationaal Verdrag van 23 maart 2001 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, d) het Internationaal Verdrag van 3 mei 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, e) het Verdrag van 10 oktober 1989 inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade ontstaan tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor en per binnenschip, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van die overeenkomsten, voor zover deze verdragen in België van kracht zijn.
§ 3. Dit besluit doet geen afbreuk aan het recht van de exploitant om zijn aansprakelijkheid te beperken overeenkomstig het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC) van 1976, toekomstige wijzigingen van dit verdrag inbegrepen, of het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) van 1988, toekomstige wijzigingen van dit verdrag inbegrepen.
§ 4. Dit besluit is niet van toepassing op nucleaire milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat milieuschade ontstaat als gevolg van activiteiten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van a) het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs, b) het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, c) het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade, d) het Gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs, en e) de Overeenkomst van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen, en hun toekomstige wijzigingen.
§ 5. De onmiddellijke dreiging van milieuschade of milieuschade die zich heeft voorgedaan tengevolge van diffuse verontreiniging valt niet onder het toepassingsgebied van dit besluit, tenzij een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de onmiddellijke dreiging van dergelijke schade en de activiteiten van individuele exploitanten.
§ 6. Dit besluit is niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, en evenmin op activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen.
§ 7. Dit besluit is niet van toepassing op :
1° een milieuschade of een onmiddellijke dreiging tot milieuschade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van dit besluit;
2° een milieuschade of een onmiddellijke dreiging tot milieuschade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden op of na 1 november 2007, indien de onmiddellijke dreiging voor schade het gevolg is van een specifieke activiteit die heeft plaatsgevonden en beëindigd is voor die datum;
3° een milieuschade of een onmiddellijke dreiging tot milieuschade, indien de emissie, de gebeurtenis of het incident dat tot de milieuschade of de onmiddellijke dreiging tot schade heeft geleid, meer dan 30 jaar geleden heeft plaatsgevonden.
HOOFDSTUK IV. - Preventieve maatregelen
Art. 5. § 1. De exploitant van een beroepsactiviteit, die bestaat uit het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van : uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in-, en uitvoer en doorvoer ervan; alsook uit de doorvoer van afvalstoffen, neemt onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke milieuschade zal ontstaan.
§ 2. Wanneer zulks dienstig is, en in ieder geval wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant van bovengenoemde beroepsactiviteit genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, moet de exploitant de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie informeren.
Art. 6. De bevoegde instantie kan te allen tijde :
- de exploitant verplichten informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zulk een onmiddellijke dreiging wordt vermoed;
- de exploitant verplichten de vereiste preventieve maatregelen te nemen;
- de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen moeten worden opgevolgd; of
- zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.
HOOFDSTUK V. - Herstelmaatregelen
Art. 7. Ingeval zich milieuschade heeft voorgedaan, veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in-, en uitvoer en doorvoer ervan; alsook van afvalstoffen bij hun doorvoer, informeert de betrokken exploitant zo spoedig mogelijk de bevoegde instantie over alle relevante aspecten van de situatie en neemt hij elke haalbare herstelmaatregel om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen.
Art. 8. De bevoegde instantie kan te allen tijde :
a) de exploitant van een in artikel 7 genoemde beroepsactiviteiten verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;
b) zelf elke haalbare herstelmaatregel nemen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid, of verdere aantasting van ecosysteemfuncties te beperken of te voorkomen, dan wel de exploitant van een van in artikel 7 genoemde beroepsactiviteiten daartoe verplichten of hem daartoe instructies geven;
c) de exploitant van een van in artikel 7 genoemde beroepsactiviteiten verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen;
d) de exploitant van een van in artikel 7 genoemde beroepsactiviteiten instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven; of
e) zelf de nodige herstelmaatregelen treffen.
HOOFDSTUK VI. - Kosten en aansprakelijkheid
Art. 9. § 1. De exploitant draagt de kosten voor de overeenkomstig dit besluit genomen preventieve maatregelen en herstelmaatregelen.
§ 2. De bevoegde instantie verhaalt, eventueel via een zakelijke zekerheid of een andere geschikte waarborg, de kosten die zij in samenhang met het nemen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen uit hoofde van dit besluit heeft gemaakt op de exploitant die de onmiddellijke dreiging van milieuschade of de milieuschade heeft veroorzaakt. De ministers kunnen na overleg in Ministerraad bepalen welke zekerheden en waarborgen kunnen worden aangesproken en hoe dit moet gebeuren.
§ 3. Wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant is, kan de bevoegde instantie beslissen om af te zien van verhaal.
Art. 10. § 1. Een exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen die overeenkomstig dit besluit worden genomen, indien hij kan bewijzen dat de onmiddellijke dreiging milieuschade of de milieuschade die zich heeft voorgedaan :
- veroorzaakt is door een derde, ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;
- het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.
§ 2. De Ministers stellen de regels en procedures vast om de exploitant in staat te stellen in de gevallen vermeld in § 1 de gemaakte kosten terugbetaald te krijgen.
Art. 11. De maatregelen die door de bevoegde instantie worden genomen laten de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant op basis van onderhavig besluit onverlet.
Art. 12. Dit besluit is van toepassing onverminderd de bepalingen betreffende de toerekening van de kosten in door meer partijen veroorzaakte schadegevallen in het bijzonder die met betrekking tot de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de producent en de gebruiker van een product.
HOOFDSTUK VII. - Verzoek om maatregelen
Art. 13. § 1. Natuurlijke personen en rechtspersonen die milieuschade lijden of dreigen te lijden kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen met betrekking tot een onmiddellijke dreiging van milieuschade, dan wel tot de milieuschade die zich reeds heeft voorgedaan, indienen en de bevoegde instantie verzoeken om maatregelen te treffen krachtens dit hoofdstuk.
§ 2. Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er hetzij milieuschade is, hetzij een onmiddellijke dreiging van milieuschade is, neemt de bevoegde instantie deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In dit geval biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken.
§ 3. De personen bedoeld in § 1 worden zo spoedig mogelijk door de bevoegde instantie in kennis gesteld van de beslissing over het al dan niet nemen van maatregelen en de redenen hiertoe.
HOOFDSTUK VIII. - Samenwerking met gewesten en lidstaten
Art. 14. § 1. Wanneer milieuschade of een onmiddellijk dreiging van milieuschade binnen de bevoegdheidssfeer valt van andere diensten van de federale overheid, van diensten van de gewesten of van andere lidstaten van de Europese Unie, werkt de bevoegde instantie samen met de bevoegde diensten van de federale overheid, van de gewesten en van de andere betrokken lidstaten, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of de onmiddellijke dreiging op milieuschade worden genomen.
§ 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijk dreiging voor milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekt de bevoegde instantie voldoende informatie aan de bevoegde diensten van de federale overheid, van de gewesten en van de andere betrokken lidstaten van de Europese Unie.
§ 3. Wanneer de bevoegde instantie een milieuschade of een onmiddellijke dreiging tot milieuschade vaststelt die niet binnen de grenzen van het Belgisch grondgebied is veroorzaakt, kan dit worden gemeld aan de Europese Commissie en alle andere betrokken lidstaten van de Europese Unie en kunnen aanbevelingen worden gedaan inzake de nodige maatregelen en kan om terugbetaling van de kosten van de genomen maatregelen worden verzocht.
§ 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande en toekomstige samenwerkingsvormen
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 15. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16. Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van Mobiliteit en Onze Minister van Leefmilieu zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 8 november 2007.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Mobiliteit,
R. LANDUYT
De Minister van Leefmilieu,
B. TOBBACK
De Minister van Volksgezondheid,
D. DONFUT
BIJLAGE I
IN ARTIKEL 2, 2°, a) BEDOELDE CRITERIA
Of schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van soorten of natuurlijke habitats, aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de staat van instandhouding op het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan, van de functies als gevolg van hun belevingswaarde, en van hun capaciteit voor natuurlijke regeneratie. Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens als :
- het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;
- de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat (vastgesteld op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau, met inbegrip van communautair niveau);
- het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek), de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijk regeneratievermogen van de habitat (volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van die habitat of de populaties van die soort);
- het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat schade is opgetreden, binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.
Schade waarvan bewezen is dat die effecten heeft op de menselijke gezondheid, moet worden beschouwd als aanmerkelijke schade.
Als aanmerkelijke schade hoeven echter niet te worden beschouwd :
- negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;
- negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, of zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten;
- schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 8 november 2007 betreffende de preventie en het herstel van milieuschade tengevolge van het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren of in de lucht van: uitheemse plantensoorten evenals van uitheemse diersoorten en hun krengen, naar aanleiding van de in-, de uit- en de doorvoer ervan; alsook van afvalstoffen bij hun doorvoer.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Mobiliteit,
R. LANDUYT
De Minister van Leefmilieu,
B. TOBBACK
De Minister van Volksgezondheid,
D. DONFUT